In het projectplan is al een omschrijving en argumentatie gegeven
waarom wij als doelgroep ons willen richten op de zogenoemde
‘cheerleaders’ en ‘loyalisten’. Hieronder volgt daar een
theoretische aanvulling op.
De groepen ‘cheerleaders’ en ‘loyalisten’ (Nowicka, 2011)
zijn onderdeel van de generatie Y en Z (Van Belkom, 2014). Volgens
Junco en Mastrodicasa (2007) is generatie Y erg bezig om zich juist
op kleine schaal in te zetten voor een betere wereld, bijvoorbeeld
door bepaalde producten te kopen. Hier spelen wij op in door de
verkoop van de Broodpatertassen.
Waar generatie Y ook al erg bezig is met digitale en sociale
media, heeft generatie Z nooit anders gekend. Prensky (2001) noemt
deze generatie de digitale autochtoon, zij zijn namelijk in de
digitale wereld opgegroeid. Volgens Prensky (2001) is deze generatie
dan ook altijd bezig met multitasken. Naast werken of studeren hebben
ze vaak verschillende schermen met programma’s open staan. Volgens
Lenhart (2008) ontwikkelt zich dat tot een bepaalde lifestyle. Dit
gedrag is terug te zien op sociale media, waar deze generatie (bijna)
elk moment van de dag op online is. Dit rechtvaardigt onze keuze om
deze generaties te willen bereiken via de sociale media.
Williams en Rowlands (2007) geven aan dat deze jongere generaties
door deze lifestyle te maken hebben met een overvloed aan prikkels.
Daarom is het ook belangrijk om te werken met mond tot mond reclame,
wat volgens Van Belkom (2014) bij deze generatie effectiever zal
zijn. Hierop spelen wij in door via twitter en facebook te vragen om
berichten te delen, zodat mensen aanbevelingen van vrienden krijgen,
wat volgens Peter Mohnen (2015) tegenwoordig als meest betrouwbaar
wordt bevonden.
Verder zijn deze jongere generaties, en vooral generatie Z, vaak
opgegroeid met gescheiden ouders. Dit in combinatie met de overvloed
aan prikkels die Williams en Rowlands (2007) beschreven, zorgt er
volgens Boschma en Groen (2006) voor dat deze generaties actief zijn,
en gewend zijn om beslissingen te nemen. Hier spelen wij met ons
project op in door te proberen mensen in ons project te betrekken,
het ‘halen en brengen’ principe. Door dit onder meer te doen via
het gebruik van sociale media, kunnen we de kans op succes vergroten.
Want volgens Miller (2011) is het publiek op deze media veelal actief
en geëngageerd. Ook zegt Miller (2011) dat er via deze media diepere
relaties kunnen worden aangegaan dan buiten deze media. Hiervan
willen wij dus gebruik maken door onder meer via sociale media niet
alleen mensen om donaties te vragen, maar om daadwerkelijk relaties
aan te gaan.
De grote impact die de digitale media tegenwoordig hebben wordt
bevestigt door het postmodernisme. Volgens Strinati (1995) geeft het
postmodernisme namelijk aan dat deze media kunnen uitgroeien, of
zelfs al zijn uitgegroeid, tot de meest machtige instituties. Voor
veel mensen lijkt er daarom zelfs geen realiteit meer te bestaan
zonder, of buiten, deze media. De alomtegenwoordigheid van deze media
rechtvaardigt onze keuze om ons ook hierop te richten in ons project.
Literatuur:
Belkom, R. van (2014). Het merk voorbij. Bussum:
Uitgeverij Coutinho.
Boschma, J. en Groen, I. (2006). Generatie
Einstein. Amsterdam: Pearson Benelux.
Junco R. en Mastrodicasa J. M. (2007).
Connecting to the Net. Generation: What
higher education professionals need to know about today’s
students. Washington: NASPA.